Zodra computertomografie of CT-scans in de jaren zeventig toegankelijk werden, hervormden ze de praktijk van de neurologie. Ze voerden de scans uit door röntgenstralen op verschillende posities helemaal door het hoofd te zenden en de röntgenstralen aan de andere kant te verzamelen die niet door het hoofd werden geabsorbeerd. Op een computerscherm of op een röntgenplaat verschijnt een reeks beelden, alsof het hoofd door een enorme salamisnijder heen en weer is gesneden en de plakjes horizontaal en in serie zijn gerangschikt.
Daarna kwamen in de jaren tachtig Magnetic Resonance Imaging of MRI-scans in beeld en verbaasden de medische samenleving door niet alleen een beeld van de hersenen zelf te maken, maar door dit op een nieuwe manier te doen. MRI’s concentreren zich op watermoleculen, als alternatief voor het in beeld brengen van de mate waarin de verschillende delen van het hoofd röntgenstraling absorberen. Om specifieker te zijn: MRI’s vertegenwoordigen de snelheid waarmee roterende waterstofatomen van watermoleculen in verschillende delen van de hersenen op één lijn komen of uit de pas lopen met een krachtig magnetisch veld. Deze verschillende waarden van demagnetisatie of magnetisatie worden in een pc ingevoerd.
Segmentachtige beelden worden achtereenvolgens gevormd en in grijstinten op een computerscherm of röntgenfilm weergegeven. Onregelmatige composities, zoals hersentumoren of tekenen van multiple sclerose, worden weergegeven in hun eigen grijstinten en zijn ook herkenbaar aan hun contouren en posities. Het verkrijgen van een andere reeks beelden na een hypodermale injectie van gadolinium, het MRI-equivalent van röntgenkleurstof, draagt ook bij aan analytische informatie.
Voor een patiënt lijken een CT-scan en een MRI-scan erg op elkaar. In beide situaties ligt de patiënt plat op een vlakke tafel die in en uit een gat in de scanner beweegt dat veel lijkt op een te groot donutgat. In de MRI-machine is het donutgat smaller, dus patiënten die aan claustrofobie lijden, moeten hun arts waarschuwen als dit een probleem zou kunnen zijn. Ruis is ook een probleem met de MRI-machine. Telkens wanneer de radiofrequentiespoelen worden in- en uitgeschakeld, wordt een hard geluid geproduceerd. Voor elk van deze twee scans moet de technoloog mogelijk een naald in de ader van de patiënt injecteren om een bepaalde substantie af te geven.
Een situatie waarin MRI’s in principe niet worden uitgevoerd, is wanneer de patiënt een pacemaker heeft. Dit is de reden dat de magneet van de MRI-machine de pacemaker kan verstoren en het hart kan doen stoppen. Geen enkel beeld is zo essentieel en belangrijk dat dit gevaar de moeite waard zou zijn. Een andere situatie waarin een MRI wordt vermeden, is wanneer de patiënt ernstig ziek is. Een ernstige patiënt kan effectief worden onderzocht en ondersteund terwijl hij een CT-scan krijgt, maar niet terwijl hij een MRI krijgt.